-Teamleden brachten deze casus, van onbegrepen gedrag, tijdens een team coaching in omdat ze het roepgedrag van meneer niet begrepen. Dit geschreven portret is ontwikkeld door Team coach Conny Groeneveld tijdens een observatie van Meneer. Dankzij deze inzichten kan het team weer verder-
Meneer ligt op bed als ik zijn kamer binnen kom. Hij is een lange, slanke man met een nog dikke bos, wit warrig haar. Hij is erg doof en vertoont roepgedrag. “Ik vroeg me net af of ik nog visite kreeg maar daar ben je”, zegt hij met een onmiskenbaar Zeeuws accent. Zonder op mijn reactie te wachten steekt hij verder van wal en vertelt dat hij even was gaan liggen omdat het zo druk is in zijn hoofd, hij had even rust nodig.
Aanspraak is blijkbaar belangrijker dan rust want hij gaat onmiddellijk rechtop zitten terwijl hij verwoede pogingen doet om zijn weerbarstige haardos te fatsoeneren. Maar die haren lijken met zijn persoonlijkheid meegegroeid en laten zich niet zo makkelijk leiden, al zouden ze best een keurig kapsel wíllen zijn; dat lukt gewoon niet meer onder de omstandigheden.
“Is het zo druk in uw hoofd?”, vraag ik hem terwijl ik zijn eigen woorden en intonatie in mijn vraag laat terugkomen. Ook nu heeft hij niet veel nodig om me deelgenoot te maken van wat er in hem leeft. Er zijn allerlei onbeantwoorde vragen die zich aan hem opdringen, zegt hij, nu hij alleen is komen te staan. “Ik heb twee keer een vrouw weg moeten brengen. Dat is heel noodlottig. En dan ook nog mijn hondje waar ik niet meer voor kon zorgen”. Een foto op het dressoir laat een vrolijke viervoeter zien, en het is niet moeilijk om je voor te stellen hoeveel liefde het beestje hem geschonken heeft. Ze komt nog wel eens bij hem langs hier in het verpleeghuis, maar als ze dan bij vertrek kwispelend achter haar nieuwe baasje de deur uitloopt, breekt het hart van Meneer.
Hij slaat een diepe zucht en lijkt zichzelf weer bij elkaar te willen rapen door te zoeken naar wat hem troost biedt. Zijn stem, die luidt klinkt omdat hij zichzelf niet goed hoort, zakt in volume als zijn ogen zich richten op de andere foto’s op het dressoir. Zijn kinderen en kleinkinderen kijken terug vanuit vrolijke lijstjes. “Ze komen geregeld hoor, die meiden”, zegt hij warm en lekker plat.
Ik zie hem worstelen, de troost die “de meiden” hem bieden verliest het van zijn zorgen. “Er is een groot nadeel; met mijn oren gaat het niet goed, ik hoor zo slecht”. Ik maak het expliciet door te zeggen: “U bent behoorlijk doof, he”. Die duidelijkheid wordt door hem bevestigd: “Ik raak geïsoleerd, en uit wanhoop ga ik roepen. Mijn dochter was hier en zei; “Pappie, dat moet je niet doen hoor. Die andere mensen liggen te slapen en dan ga jij lopen roepen”. Ik wil niet tot last zijn dus dan ga ik weer nadenken en dan wordt het nog negatiever. Op een gegeven moment schud ik het maar weer van me af want je moet niet te veel zeuren.”
“U wilt niet zeuren maar u voelt ook wanhoop”, zo vat ik zijn relaas samen.
“Ik moet tevreden zijn, mijn kinderen hebben het allemaal geregeld. Ik heb hier te eten en te drinken. Ik moet me wel schikken want als ik me hiertegen verzet heb ik niemand meer “.
“Uw wilt tevreden zijn omdat alles is geregeld maar u bent ongelukkig”. “Precies, dat ja”, zegt hij met een zucht die van ver weg lijkt te komen; “Ik ben helemaal niet happy”!
Meneer was gewend om zelf te beslissen. Schikken is vreselijk voor hem maar hij moet wel uit angst de verbinding met zijn naasten, zijn dochters en kleinkinderen, te verliezen. Dat hij moet vragen om de kleinste dingen maakt de lange man kleiner dan ie ooit geweest is. Een stukje droge worst om op te knabbelen, een paar dropjes voor in zijn broekzak, iets lekkers onder handbereik gewoon voor als je er zin in krijgt; álles moet hij nu vragen en dat confronteert hem met zijn afnemende autonomie zo aan het einde van zijn leven.
Bij de start van zijn leven werd hij al teruggeworpen op zichzelf. Zijn ouders hadden een kroeg en toen deze uitspanning goed ging lopen konden ze iemand in dienst nemen. Zijn vader ging er echter met deze nieuwe “hulp” vandoor, meneer was nog maar drie maanden oud toen. Het zit hem nog dwars, zegt ie. Hij heeft daardoor een hekel gekregen aan mannen die hun kinderen alleen laten. “Een man die zijn kinderen alleen laat is geen vent”, met de klemtoon op vent. Hij heeft hierdoor een sterk verantwoordelijkheidsgevoel ontwikkelt en wil het graag goed doen. Hij is een man met principes geworden, zo is hij gebakken.
Het ontroert me dat Meneer zichzelf zo aan mij laat zien. De behoefte om zijn levensverhaal te vertellen, in het reine te willen komen met vragen, schuringen en pijnlijke plekken uit het verleden, het lijkt van levensbelang dat ik naar hem luister, nu, zo aan het einde.
Zo vertelt hij hoe moeilijk het voor hem was dat hij zijn moeder verdriet deed omdat hij op enig moment toch weer contact zocht met zijn vader. Maar hij moest wel; hij wilde trouwen maar was nog maar 17 jaar en had dus een handtekening nodig van zijn vader, die inmiddels in het buitenland was beland. Het lukte; de handtekening kwam er, samen met een briefje waarop stond: “Ik wens je alle geluk van de wereld en ik zal je wat geven voor de bruiloft”. Ik moet het nog krijgen”, verzucht hij,
Zo word je gevormd; een man een man, een woord een woord.
In zijn vak als schilder had hij veel vrijheid en heeft hij mensenkennis ontwikkeld. “Ik kwam overal thuis, boeken kan ik er over schrijven. “